Theoretisch kader

Theoretisch kader

Algemene informatie onderwijs Zweden
Lager en voortgezet onderwijs

De verantwoordelijkheid voor het lager, hoger en beroepsonderwijs ligt in Zweden bij de overheid. Het onderwijs is verplicht voor leerlingen van 7 tot en met 16 jaar. De voertaal is Zweeds, al worden op steeds meer scholen ook lessen in het Engels gegeven. Elke school moet in staat zijn om geschikt onderwijs voor elke leerling te bieden. De leerling start bij de primary education, dat negen jaar duurt. Dit is te vergelijken met de Nederlandse basisschool en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Deze vorm van onderwijs vindt plaats op de compulsory school. Daarna is er een driejarig traject op het gymnasium, dat het senior secundary education genoemd wordt. Deze vorm van onderwijs kun je vergelijken met de bovenbouw van het Nederlandse voortgezet onderwijs.

Bij deze secundary education, kunnen leerlingen kiezen uit drie van 18 verschillende nationale programma’s. Deze programma’s kunnen beroepsgericht en wetenschappelijk gericht zijn. Wetenschappelijk gerichte programma’s zijn vooral algemeen vormend ingericht. Ze zijn bedoeld als een voorbereiding op het hoger onderwijs. Leerlingen krijgen veel vrijheid in het kiezen van deze nationale programma’s. Verschillende programma’s zijn vooral gericht op praktijkervaring. Leerlingen gaan dan op stage. Binnen dit systeem wordt gewerkt met studiepunten. Er is geen eindexamen.

In de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (secundary education) wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vakken. Er zijn gemeenschappelijke vakken, zoals Zweeds, Engels, wiskunde, algemene natuurwetenschappen, godsdienst, maatschappijleer, beeldende kunst, lichamelijke oefening en verzorging. Dan zijn er programma-specifieke vakken. Deze zijn bedoeld om te kunnen voldoen aan de eisen van het deelnemen aan de nationale programma’s. Daarnaast zijn er oriëntatie- en keuzevakken. Deze worden vooral in het tweede en derde leerjaar gegeven en zijn bedoeld voor een verdieping binnen het nationale programma. Het beoordelingssysteem heeft een variatie van A tot en met F. Leerlingen die een A tot en met E scoren, hebben een voldoende. Een F is een onvoldoende (Nuffic, 2014).

Hoger onderwijs

Om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs moet de student een diploma hebben van een nationaal programma, een minimaal aantal studiepunten behaald en in ieder geval een voldoende voor de vakken Zweeds, Engels en wiskunde. Daarnaast zijn er per vakgebied nog specifieke toelatingseisen. Deze zijn gerelateerd aan de verschillende nationale programma’s. Voor populaire studierichtingen is veel concurrentie. Om die reden wordt een selectie gemaakt aan de hand van de cijfers die zijn behaald en/of op basis van een nationale toelatingstoets.

Het hoger onderwijs bestaat uit universiteiten die voornamelijk worden bekostigd door de overheid. Dit onderwijs is te verdelen in drie fases: de undergraduated fase, de advanced fase en de post-master fase. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen beroepsgerichte onderdelen en algemene onderdelen. Er is een hoge mate van vrijheid voor het samenstellen van programma’s. Er is ook een vrijheid in het kiezen van een beoordelingssysteem (Nuffic, 2014).

Kunskapsskolan

De manier waarop iemand leert, verschilt per individu en is afhankelijk van de situatie. Het is van belang om een proces van begrijpen en definiëren van behoeften en doelen te creëren. Vervolgens worden er taken vastgesteld die opgedeeld worden in beheersbare delen.

Kunskapsskolan Education (KED) scholen personaliseren het leren van studenten door een combinatie van het stellen van doelen, wekelijkse coaching, gepersonaliseerde planning en timing en een uniek curriculum wat bijgehouden wordt in een web-based omgeving (Eiken, 2011). Studenten krijgen verschillende lesvormen aangeboden, zoals lezingen, workshops of laboratoria. De keuze voor een lesvorm is afhankelijk van de taken en behoeften. Ouders, studenten en docenten/ coaches hebben aan het begin van elk semester een overleg waarin het individuele opleidingsplan en het lange termijn doel van elke student besproken wordt.

Er vindt wekelijks een gesprek tussen de student en de coach plaats waarin de doelen, planning en punten uit eerdere overleggen worden doorgenomen. Na verloop van tijd, ontwikkelen studenten hier een persoonlijke verantwoordelijkheid voor, zodat ze eigenaar worden van datgene wat ze leren.

Het kernprincipe van het KED programma is het proces waarbij elke student zijn eigen gepersonaliseerde academische doelen bepaalt en hieraan werkt. Deze doelen worden onderscheiden in korte, middellange en lange termijndoelen. De doelen worden steeds herzien en zo nodig aangepast. Elke student krijgt een persoonlijke coach toegewezen, die de student helpt met het opstellen van leerdoelen, het ontwerpen van een leerstrategie om de leerdoelen te bereiken en de prestaties te beoordelen.

In het KED programma heeft een leerkracht meerdere rollen; hij is zowel onderwijskundige als coach. Het rooster wordt flexibel ingedeeld. Elke student heeft zijn of haar doelen die continu worden gecontroleerd en beoordeeld. De filosofie van KED is dat leren geen willekeurige uitkomst moet zijn van je best doen. Het is een proces wat gevolgd en gecontroleerd kan worden wanneer het gestructureerd is in doelen en behapbare delen.

De overheid stimuleert het Kunskapskolan-concept niet. Wel wordt in de wet beschreven dat private partijen zelf scholen mogen stichten, onder publieke bekostiging.

Eigenaarschap

Eigenaarschap van leren is de mate waarin de leerling verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen leerproces (Hintze et al., 2013). Eigenaarschap bij leerlingen zorgt voor het verhogen van de motivatie en vergroten van de betrokkenheid bij het leren en de leerstof, doordat de autonomie versterkt wordt, de betrokkenheid bij het eigen leerproces vergroot wordt en de competentie verhoogd wordt (Deci & Ryan, 2000). Doordat leerlingen doelgericht werken, wordt zelfmonitoring vergroot en de zelfsturing en zelfregulering versterkt, mede door het inzetten van metacognitieve vaardigheden en leerstrategieën (Conley & French, 2014; Zumbrun et al., 2011; Kostons et al., 2014; Dijkstra, 2015; Donker et al., 2014). Dit vergroot het zelfvertrouwen van de leerling en het vertrouwen een taak te kunnen volbrengen (Schunk, 1991; Zumbrun et al., 2011). Ook kan het doorzettingsvermogen van leerlingen gestimuleerd  worden en volharding in het leren geven (Conley & French, 2014).

Om eigenaarschap van leerlingen te versterken kan, ingespeeld worden op leerlinggebonden, docentgebonden en omgevingsgebonden factoren:

Eigenaarschap heeft zelfregulerende eigenschappen. Leerlingen kunnen daardoor actief deelnemen aan leeractiviteiten om kennis te construeren, het kiezen van de eigen betekenis en waarden, het actief inzetten van strategieën en het gebruiken van leervaardigheden (Conley & French, 2014). Het nemen van eigen verantwoordelijkheid stimuleert leerlingen tot het stellen van eigen vragen, het zoeken van mogelijkheden en reflecteren op discrepanties (in het bereiken van voor zichzelf gestelde doelen). Versterking van de zelfsturing van leerlingen levert een positieve bijdrage aan de studievoortgang (de Muynck & Roeleveld, 2006). Om eigenaarschap te stimuleren is het zinvol leerlingen te helpen realiseren van het eigen metacognitief bewustzijn, eigen voorkeursstrategieën uit te breiden en deze flexibel toe te passen om effectiever te kunnen leren (Bolhuis, 2016; Dijkstra, 2015). De rol van de docent hierbij is faciliterend (de Muynck, 2006).

Docenten kunnen een rol spelen in het versterken van eigenaarschap van leren door leerlingen effectieve leervaardigheden aan te leren, door het stimuleren van cognitieve en metacognitieve leerstrategieën, door peertutoring in te zetten en door ondersteunende feedback, gericht op taak-, proces- en zelfregulatieniveau, te geven. (Dijkstra, 2015; Tymms et al., 2011; Hattie et al., 2007; Nicol et al., 2006). Daarnaast is het belangrijk dat de docent zich als begeleider en coach opstelt om leerlingen te begeleiden en te helpen problemen op te lossen vanuit de pedagogische en didactische coachende rol. De pedagogische coach richt zich op het interne leerklimaat van de leerlingen door de psychologische basisbehoeften een plaats te geven. De docent als didactische coach helpt studenten zelf na te denken over de eigen leeraanpak, stelt vragen en laat leerlingen reflecteren over het individuele leren en geeft daarop ondersteunende feedback (Odenthal et al., 2017).

Eigenaarschap kan versterkt worden door een verrijkende leeromgeving, waarbij digitale en niet digitale hulpbronnen ingezet worden, door informatiebronnen toegankelijk te maken en door gebruik te maken van internet. Door de leerstof verrijkend, uitdagend en stimulerend aan te bieden, bijv. door te differentiëren of door middel van Blended learning, wordt eigenaarschap van leren versterkt.